De opdracht van de Koning – Een verhaal over zonde

15

feb

Renske Hoste

Welnu dan, laten ook wij, nu wij door zo’n menigte van getuigen omringd worden, afleggen alle last en de zonde, die ons zo gemakkelijk verstrikt. En laten we met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt, terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof. (…) U hebt nog niet tot bloedens toe weerstand geboden in uw strijd tegen de zonde. – Hebreeën 12: 1-2, 4 (HSV) 

BAM! Met een knal slaan de deuren van de troonzaal open. “Zou je dat wel…-” begint de lakei achter haar aarzelend. De jager loopt hem straal voorbij. WHAM! Met een luide smak landt het lijk van haar prooi voor de voeten van de Koning. Die kijkt haar aan, niet in het minst van zijn stuk gebracht door de verstoring. “De derde al, deze week.” zegt ze. De Koning knikt. Het ding verspreidt langzaam een plas bloed over de vloer. Op z’n zij vallen nog net een paar woorden te lezen onder de samengeklitte vacht: oordeel over andermans uiterlijk. 

De jager kijkt naar het ding, aarzelt, kijkt weer naar de Koning. “S-sorry.” stottert ze, en kijkt meteen weer weg. De Koning knikt. “Vergeven,” zegt Hij. “Ik zal het wegdoen.” 

“Dankuwel.” Opgelucht draait de jager zich om en wil de troonzaal uitlopen, maar de diepe stem van de Koning doet haar stilstaan. “Wacht.” Met tegenzin draait ze zich weer om. “Je hebt er nu al aardig wat van deze soort bij me gebracht, maar weet je ook waar ze vandaan komen?” zegt Hij. Ze zucht. “Geen idee, ik vermoord ze gewoon.” De jager ziet er verwilderd en moe uit, takjes en bladeren in haar haar. “Zoek en vind. Begin bij de bron.” Bij deze woorden zakken haar schouders een stukje verder naar beneden. Ze knikt, draait zich weer om en loopt de troonzaal uit. 

Zij heeft Hem op de troon gezet, het is haar taak Hem te gehoorzamen. Dat betekent niet dat dat altijd even leuk is. Zachtjes mopperend beent ze door de gangen. “…bron?…niet genoeg…altijd op jacht…heeft nog gelijk ook…” Hardop mopperend beent ze door het dorp, op weg naar het bos.  

Het meertje in het midden van het bos rimpelt zo nu en dan onder een zuchtje wind. De jager heeft dorst en knielt neer om wat te drinken. De bron reflecteert de bomen, de lucht, haar gezicht. Ze wil het niet, maar haar blik wordt toch weer naar het oppervlak getrokken. Naar haar oren, haar neus, haar ogen. Alles te groot, te klein, verwilderd, scheef. Haar gedachten gaan op de loop. Ze weet dat ze er niet uitziet, ook al vertellen anderen haar wat anders. Ze liegen vast zodat zij vriendelijke dingen over hén zal zeggen, vertelt ze zichzelf. Niet dat ze dat echt verdienen, want zij zijn net zo…- Verder komen haar gedachten niet.

Met een luid geraas doorbreekt een monsterachtige verschijning het wateroppervlak. Centimeters voor haar gezicht klappen de kaken op elkaar. Ze springt op en gooit haar volle gewicht op het monster. “Terug! Het! Water! In!” Met een uiterste inspanning duwt ze de kop weer onder water. Het water is weer glad, maar ze durft niet te blijven zitten. Snel verder. Ze loopt om de bron heen, op zoek naar de oorsprong. Daar! Een klein beekje voedt het meer. Met een zucht begint de jager het beekje te volgen. 

Ze loopt al een uur. Keer op keer wil ze het opgeven, maar keer op keer ziet ze het gezicht van de Koning voor zich als ze met lege handen zou terugkeren. Verder dan maar, dieper het bos in. Het water wordt breder en wilder, beekje naar riviertje, riviertje naar stroom, stroom naar… – een waterval stort met donderend geraas naar beneden over steile rotsen. Met moeite weet de jager zich omhoog te werken, uitgeput door het gevecht. Wat nu? De waterval stoppen? Hoe dan?  

“Ik kan dit!” De jager probeert een enorme steen naar het water te rollen. “Ik wil dit kunnen!” Met een uiterste krachtsinspanning lijkt de rots een klein stukje te verplaatsen. “Ik moet dit kunnen!” Een beetje verder, nóg een beetje verder, maar alles lijkt tevergeefs. “Als ik dit niet kan, dan…” Hopeloosheid begint toe te slaan, het water van de rivier vermengt zich met de tranen op haar wangen. “Ik kan het niet.” De jager zit uitgeput op de kant, de steen nog geen centimeter verder. “Ik kan het niet, ik ben waardeloos, ik kan het niet en de Koning wil vast niks meer met me te maken hebben en…-”  

“Jep, daar is je bron.” Ze schrikt van de onverwachte stem, haar ogen vliegen open en met een ruk kijkt ze om. De Koning staat achter haar, zijn ogen serieus. “Begrijp je waarom ik je deze opdracht gaf?” De jager knikt. “De monsters kwamen van de bron en mijn onzekerheid, gevoed door deze waterval. Maar ik kan het maar niet afsluiten!” Ze is even stil en fluistert dan: “Wilt U me helpen?” De Koning glimlacht en hangt zijn mantel aan een tak. “Ik dacht dat je het nooit zou vragen.” Samen planten ze hun handen stevig op het rotsblok en beginnen te duwen. Het kost haar moeite, haar uitgeputte spieren doen pijn maar eindelijk krijgen ze het voor elkaar.  

De Koning en de jager staan samen op de kant te kijken naar het resultaat. De grote rots ligt midden in het water en sluit de waterval precies af. De stroom ebt tot een beekje, tot een straaltje, tot niks. De zon breekt door en verwarmt haar spieren, doet stoom opstijgen van hun doorweekte kleren. De jager zet een stap dichterbij, ze ziet iets glinsteren op de rots: drie woorden, gegraveerd en ingelegd met goud: JIJ BENT WAARDEVOL. 
Ze glimlacht en begint met de Koning mee terug te lopen naar het paleis. Zij in haar laarzen, hij soppend in z’n staatsieschoenen. Het meer is nog lang niet opgedroogd, maar het begin is er. “Morgen weer?” vraagt Hij. “Morgen weer.”  

Aan de slag! 

Dit verhaal is geïnspireerd door een preek waarbij de spreker vertelde over de zonde en hoe we daar vaak mee omgaan. Hij vertelde dat het belijden van zonde ontzettend belangrijk is, maar dat achter (herhaalde) zonden vaak nog extra lagen schuilgaan: de laag van een gedachte of emotie en dáárachter een laag van een angst of leugen. In dit verhaal is de zonde weergegeven door de prooi van de jager, en de lagen daarachter door de bron en de waterval.

De zonde van de jager ‘oordelen over andermans uiterlijk’ had z’n oorsprong in gedachten van onzekerheid en de leugen: ‘Ik ben waardeloos’. Zelf heb ik best geworsteld met deze zonde en vooral met deze bronnen. Ik kwam er pas later achter wat de bronnen waren en waar dit door gevoed werd en pas toen dat aangepakt werd, kon ik hier beter mee omgaan.  

Ik wil je dus aansporen om in je leven na te gaan welke zonden terug blijven keren. Ga in gebed en vraag de Heilige Geest om ze naar voren te brengen en je te helpen vinden wat de achterliggende gedachte/emotie en angst/leugen is. Vraag God om hulp om hiermee de strijd aan te gaan en laat Hem door zijn Woord spreken.  

Deel deze overdenking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

© 2023 Zij Lacht | Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap