Vrijwillig én vreugdevol geven

23

mei

Hadassa

Ik probeer hem nog te ontwijken, maar helaas. ‘Hoi, mag ik je een vraag stellen?’ Ik kijk omhoog naar een jongen in een felgeel jasje. ‘Dat mag’, antwoord ik, terwijl ik al bedenk wat hij gaat zeggen. En ja hoor, na een mooi inleidend praatje over een heel goed doel, komt de onvermijdelijke vraag: ‘Zou je ons geld willen geven?’ Ik zet een zo aardig mogelijke glimlach op en vertel hem dat ik het een goed doel vind, maar dat ik geen geld ga geven. Met een lichtelijk schuldgevoel loop ik vervolgens door naar de Hema. Om daar het geld uit te geven aan spullen die ik eigenlijk niet nodig heb. Maar had ik dat geld dan weg moeten geven? Dat had ik dan ook niet van harte gedaan. En ik mag toch ook geld aan mezelf besteden? Hoe moet ik omgaan met geld geven en uitgeven?

Daar staan ze dan. Alle leiders van het volk van Israël. Ze hebben zich in Jeruzalem verzameld, want er staat iets groots te gebeuren. Koning David zal opgevolgd worden door zijn zoon Salomo. Hij zal de koning zijn die de tempel mag gaan bouwen: het huis van God. God zal in de tempel komen wonen, om dichtbij de mensen te zijn. Daar zullen ze Hem kunnen aanbidden en ontmoeten.

Nadat David de bouwplannen voor de tempel aan Salomo heeft overhandigd, richt hij zich in zijn laatste speech tot de leiders van het volk. Hij vraagt hun aandacht voor iets wat hij zelf zo belangrijk vindt: de bouw van de tempel. Hij vertelt hen dat hij zoveel mogelijk materiaal voor de tempel bijeen heeft gebracht. Dan zegt hij vervolgens:

Bovendien, de tempel van mijn God gaat mij zo ter harte, ik stel boven op alles wat ik al voor het heilige huis bijeen heb gebracht mijn hele persoonlijke vermogen aan goud en zilver voor de tempel van mijn God ter beschikking: drieduizend talent goud uit Ofir en zevenduizend talent puur zilver om de wanden van de vertrekken mee te versieren, goud voor de gouden voorwerpen die de ambachtslieden zullen maken en zilver voor die van zilver. Wie van u stelt zich vandaag in dienst van de HEER door een vrijwillige gave te schenken?’

(1 Kronieken 29:3-5)

David vertelt de leiders wat hij allemaal heeft geschonken aan de tempel. Hij stelt zijn hele persoonlijke vermogen beschikbaar, zodat de bouw mogelijk kan worden gemaakt. Daarna richt hij zich tot de leiders van het volk en stelt hen een vraag: wie wil, net als ik, een vrijwillige bijdrage aan de tempel schenken? Wie wil zich op die manier in dienst van de Heer stellen? Dan gebeurt er iets aparts.

De familiehoofden en de stamhoofden van Israël, de bevelhebbers over de eenheden van duizend en van honderd man en de hoofden van dienst schonken allen een vrijwillige gave. Zij stonden voor het werk aan de tempel van God vijfduizend talent baar goud en tienduizend gouden munten af, tienduizend talent zilver, achttienduizend talent koper en honderdduizend talent ijzer. Wie edelstenen bezat, stelde ze ter hand aan de Gersoniet Jechiël ten bate van de schatkamer van de tempel van de HEER. Het volk bracht zijn gaven met vreugde, want men was van ganser harte bereid een bijdrage te schenken voor de HEER. Ook koning David was zeer verheugd.

(1 Kronieken 29:6-9)

De leiders gaan spontaan in op de oproep van David. Ze geven allerlei kostbaarheden weg, zodat de tempel gebouwd kan worden. Dat doen ze niet zomaar. Ze doen het niet uit plichtsgevoel. Niet omdat David er nu zo de druk op legt. Maar ze doen het geheel vrijwillig. En mét vreugde.

‘Hoe dan?’ vraag ik me af. Gaven ze dan echt vrijwillig? Werden ze daar echt zo blij van? Hoe kan het dat deze mensen zo gemakkelijk hun kostbaarheden weggaven?

Het antwoord op deze vraag is verderop te vinden. Als de leiders al deze kostbaarheden hebben weggegeven, begint David tot God te bidden. Hij dankt en looft Hem voor wie Hij is. Dan zegt hij in zijn gebed iets heel opvallends:

Hoe zouden ik en mijn volk U deze prachtige geschenken kunnen geven? Want het is allemaal al van U. We hebben het van U gekregen en we geven het weer aan U.

(1 Kronieken 29:14)

David en de leiders hebben door dat wat zij geven, uiteindelijk niet echt van hen zelf is. Ze hebben door dat alles wat ze bezitten, uiteindelijk ook een gift is. Alles wat ze bezitten, hebben zij al van God ontvangen. Het enige wat ze doen is het aan God teruggeven. Daarom is het voor hen ook helemaal niet moeilijk om te geven. Daarom geven ze graag en met vreugde. Daarom kunnen ze God daarna er ook nog voor danken.

Aan de slag!
Dit is nog eens een andere kijk op je bezittingen. Moet je je voorstellen. Al je geld, al je bezittingen: alles heb je van God gekregen. Zelfs het leven dat je leeft. Zelfs de adem die je ademt, heb je van Hem gekregen. Het is niet je eigen werk. Het is niet je eigen verdiensten. Het is allemaal een gift van God.

Neem de tijd om over de volgende vragen na te denken:

  • Hoe kijk jij naar je bezittingen? Hoe ga je om met wat je hebt en het weggeven daarvan?
  • David en de leiders van het volk bedachten dat ze al hun bezittingen van God hebben gekregen. Wat heeft deze manier van kijken voor invloed op hoe jij met je bezittingen omgaat? Wat zou je hier eventueel anders in willen doen?

Deel deze overdenking

  1. Bep schreef:

    Herkenbaar jouw reactie(zou ook de mijne kunnen zijn) en een doordenkertje het Bijbelverhaal wat je hier aanhaalt. Ook heb ik in het verleden geleerd, al geef je nog zoveel weg, God zorgt ervoor dat je niet te kort komt. En toch, soms….
    We blijven leren, dank voor je aanmoediging!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

© 2023 Zij Lacht | Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap